Mythes
Gistermiddag in de metro bij het Treptower Park stapte een zwerver binnen. Ik keek in mijn portemonnee maar had geen muntgeld. ‘Ik kan ook wisselen, van tien of twintig,’ zei hij. Misschien bekrompen, maar dat leek me merkwaardig, dus ik zei ietwat kribbig dat ik niets had. Daarop zei hij iets zo opmerkelijks, ja wonderbaarlijkers, iets wat ik mijn hele leven met me mee zal dragen en zal gebruiken, om aan anderen mee te geven. Misschien moet ik het hier nog niet vermelden, alleen mondeling voorlopig. Hij ging zitten met zijn stapeltje papiertjes en begon met een geel fluorescerend gekleurde ballpoint op het bovenste papiertje te schrijven. Bij de volgende halte stapte hij uit. Walter Benjamin merkte op dat zonder zwervers geen mythes bestaan. Deze zwerver maakte de mythe levend. Een aanbeveling, ga altijd in gesprek met een zwerver, of je moet de mening zijn toegedaan dat dit leven zo klaar als een klontje is.
’s Avonds zag ik in bioscoop Babylon – nieuwe zakelijkheid architectuur met een lik elegantie, een dame achter me sprak over een ‘uralte Charme’ – Metropolis (1927) met een orkest erbij. Zwijgende films met pianomuziek had ik veel gezien voor mijn studie in het toenmalige Filmmuseum in Amsterdam, maar een heel orkest nog nooit. Het was zo mooi dat het onwerkelijk werd. Ondanks dat viel ik af en toe bijna in slaap, wat het surrealistische karakter van de film versterkte. De geschiedenis herhaalde zich, in het Filmmuseum viel ik ook weleens in slaap, en misschien zelfs bij Metropolis, ik meende hem al te hebben gezien. Fritz Lang gooit een flink aantal mythes in de mix: de Apocalyps, de toren van Babel, de (marxistische) revolutie, Frankenstein, veel special effects en met in het hart een ietwat zoetsappige moralistische boodschap en een happy end. De orde hersteld, en ze leefden nog lang en gelukkig. Goebbels was liefhebber van de film, Lang zelf vond het later stompzinnig. Voor beide posities is wat te zeggen. De waarde van de film zit hem wat mij betreft in de weergave van sociale ongelijkheid, de afstomping, de massahysterie, en de grootstedelijke, futuristische decors. En ja, van de mythes blijft de Apocalyps toch het meest aanlokkelijk. De ondergangsfantasie in de hoop er zelf levend door te komen, dat is spannend.
Voor de film begon speelde een meisje in een rode trui en met een brilletje, type studiehoofd, het bioscooporgel (zie het filmpje, let niet op de kale man). Benjamin – ja, het lijkt of ik deze dagen in Berlijn door hem wordt achtervolgd, of ik achtervolg hem – schreef dat hoe langer en rustiger hij moest wachten op een vrouw, hoe knapper ze werd. Ze speelde het orgel warm, en ze werd steeds knapper, ik kon me voorstellen verliefd op haar te worden. Tijdens de film werd het orgelspel verzorgd door een niet onsympathiek ogende kale man (een andere dan in het filmpje, maar volgens mij is hij op de achtergrond te zien). In het orkest zat daarentegen een celliste genaamd Patryzia de la Fuente, met lang glanzend rood haar en het gezicht van een filmster uit vervlogen tijden, hoewel licht pokdalig, wat haar alleen maar mooier maakte. Ook met haar had ik geen oogcontact, ze ging op in de muziek, waar ik begrip voor had, dat was ze de mythe verplicht. Bij haar moest de tegenovergestelde weg bewandeld worden; net zo lang wachten tot ze lelijk werd. Twee mensentypen, net als de zwoegers en de gelukzaligen in de film van Lang. In de film mag het hart de middelaar zijn, maar in deze wereld zijn ze voor altijd van elkaar gescheiden. Ach, zo is de wereld.
Reacties
Een reactie posten